Intelligentie en testen
Volgens Kieboom en Heffner werd de eerste intelligentietest in 1870 ontwikkeld door Alfred Binet. Kieboom stelt dat deze test werd gebruikt voor militaire doelen. Zo ging men na wie minder intelligent was en mee op oorlogspad kon. Tot op heden wordt nog steeds deze Stanford-Binet-test ingezet om intelligentie te testen. Doorheen de jaren werd deze echter wel een aantal keer aangepast.
Bij een intelligentietest werden de scores gelinkt aan een mentale leeftijd. Wanneer een kind van 7 een score van 30 haalde, kon zijn mentale leeftijd gelinkt worden met die van een tienjarig kind. Volgens Resing en Drenth werkte Binet samen met Simon om de intelligentietesten te ontwikkelen. Ze kwamen samen op het idee om per leeftijdsgroep een test te ontwikkelen. Hiermee werd een goede samenhang vertoond met de schoolprestaties van elk kind. Toch mochten deze testen geen expliciete schoolopdrachten zijn. Ze deden samen een experimenteel onderzoek en namen ze verschillende tests af bij kinderen zoals: logisch redeneren, voorwerpen benoemen, rijmwoorden zoeken of definities geven bij een bepaald woord om zo tot een goede intelligentietest te komen.
Ongeveer 68% van de bevolking is normaal begaafd met een IQ tussen 85 en 115. Een kind met een IQ vanaf 115 is begaafd en vanaf 130 hoogbegaafd. Zij worden vaak gezien als mensen die zeker zullen slagen in het onderwijs omdat zij zeer intelligent zijn. Een kind met een IQ lager dan 85 is zwakbegaafd of lager dan 70 is zeer zwakbegaafd. Deze kinderen worden gezien als kinderen met weinig tot geen slaagkansen in het onderwijs. Voor deze kinderen zijn er soms grote aanpassingen nodig in het onderwijs. Nochtans liggen beide afwijkingen even ver van het gemiddelde ‘100’. Dit kan je zien op onderstaande figuur.

De normaalverdeling van intelligentie (Kieboom, 2017)
Maak jouw eigen website met JouwWeb